"Pieta"
Karel Verlat (
Antwerpen,
24 november 1824 - aldaar,
23 oktober 1890) was een
Vlaamse kunstschilder.
Zijn vader was fabrikant van zeep, olie en soda. Zijn moeder, een zeer begaafde vrouw, gaf hem de eerste tekenlessen. Van kindsbeen af leefde hij voor de kunst. Op twaalfjarige leeftijd maakte hij, naar een voorbeeld van Horace Vernet, de “Inneming van Constatine”. Het werk werd tentoongesteld in het uitstalraam van kunsthandelaar Tessaro op de Schoenmarkt te Antwerpen.
Op veertienjarige leeftijd verliet hij de school en werd samen met Godfried Guffens aanvaard om les te volgen bij Nicaise de Keyser in het Vleeshuis. Andere leerlingen van De Keyser in die tijd waren:Edouard Hamman, Jan Swerts, Jozef Lies en Johan Bernard Wittkamp. Terzelfder tijd volgde hij de leergangen aan de Antwerpse Academie.
In 1843 zond hij het doek “Pepyn de Korte in het strijdperk eenen leeuw doodende, die met eenen stier vecht” naar de driejaarlijkse tentoonstelling van Antwerpen. Naar de tentoonstelling van Brussel zond hij in 1845 “Carloman op de everzwijnenjacht”. Deze vaderlandse taferelen schilderde hij later nog enkel op bestelling. De “Inneming van Jeruzalem door Godfried van Bouillon” en het “Standbeeld van Alva door de straten van Antwerpen gesleept” zijn hiervan enkele voorbeelden. Op 22-jarige leeftijd viel hem een eerste onderscheiding te beurt. De Maatschappij tot Aanmoediging der Schone Kunsten koos “Moeder met haar kind” als onderwerp voor de lithografie welke zij dat jaar onder haar leden uitdeelde.
In 1847 dingt hij mee naar de “prijs van Rome” maar kan door een armbreuk het doek niet afwerken. Het onderwerp was de Judas' kus. In 1849 schilderde hij hetzelfde thema (“Christus door Judas verraden”) voor de Sint-Germanuskerk van Tienen, de geboortestad van zijn vader.
In 1850 schonk zijn rijke bloedverwant Albert Marnef, eigenaar van het kasteel van Wespelaar en van de voormalige Brouwerij Artois in Leuven, hem het nodige geld om gedurende vier jaar zijn studies voort te zetten. Hiervoor viel zijn keuze op Parijs. Hier verbleef hij achttien jaar en kwam in contact met kunstenaars als Ary Scheffer, Constant Troyon, Narcisso Virgilio Diaz de la Peña, Théodore en Philippe Rousseau, Alexandre Cabanel, Jean-Louis-Ernest Meissonier en Eugène Isabey. Hij volgde eerst de lessen bij Ary Scheffer en later bij Jean-Hippolyte Flandrin aan de Académie des Beaux-Arts.
In 1850 schilderde hij “Jezus van het Kruis genomen” (“Piëta”), één der veertien statiën van de Sint-Andrieskerk te Antwerpen. In 1851 stelde hij te Brussel het doek “Romulus en Remus door de wolven gezoogd” tentoon. In 1852 betrok hij te Parijs een eigen atelier in de Cité Frochot. Hier hadden ook Théodore en Philippe Rousseau en Eugène Isabey hun werkplaats. Op bestelling van de Antwerpse burgemeester Jan Frans Loos en schepenen Charles Pêcher en Gustave Piéron vervaardigde hij in 1854 “Godfried van Bouillon storm loopende tegen Jeruzalem”.
Op de wereldtentoonstelling van 1855 te Parijs kreeg hij een gouden medaille.
Gustave Courbet was, onder invloed van de Spaanse meesters, de weg opgegaan van het realisme. Hij wilde het volk schilderen in het alledaagse leven. De nieuwe leer vond een aanhanger in Verlat. Voor een korte tijd verdwijnen de bonte verven van zijn palet. Twee schilderijen uit 1857, de “Val van Christus onder het kruis” in de Sint-Andrieskerk te Antwerpen en "den Vrachtrijder” (“le Coup de Collier”) getuigen van deze zwenking. Op “le Coup de Collier” ziet men twee werkpaarden, aangespoord door een voerman, een zware, met stenen geladen wagen trekken. Verlat had hoge verwachtingen van dit doek. Op de tentoonstelling van Parijs in 1857 was de ontgoocheling groot. Jean Rousseau, kunstcriticus van Le Figaro, hekelde het doek meer dan het verdiende. Hij stelde dat:
“den Vrachtrijder niet beter verdiende dan als uithangbord boven de deur van een ondernemer van verhuizingen te hangen”.
Verlat was diep getroffen. Het doek bleef nog 25 jaar in het atelier van de kunstenaar hangen. In oktober 1883 werd het door Victor Lynen en enkele vrienden van de schilder aangekocht en geschonken aan het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten Antwerpen. Pas later, toen Rousseau bestuurder der Schone kunsten in België was geworden en Verlat directeur van de Antwerpse Academie, vergat hij de oude vete en verkeerde verder op vriendschappelijke voet met hem.
In 1858 keerde hij voor één jaar terug naar Antwerpen. Daarna betrok hij weer voor twaalf jaar zijn atelier in de Cité Frochot. Zijn dierenschilderijen uit deze periode behoren tot zijn beste werken.
Een apart en zeer merkwaardig onderdeel zijn ongetwijfeld zijn schilderijen met apen. Hij geeft de gebreken en dwaasheden van de mens weer, voorgesteld door apen. De werken lopen over van spottende en bijtende humor. De “Oosterse Kwestie” wordt afgebeeld door kaartspelende apen waarbij er een paar vals spelen. Andere werken zijn dan weer zachtzinniger of studies van de mens in apengedaante. Bij het verschijnen, in Le Figaro, van de ongenadige kritiek op “den vrachtrijder” lucht Verlat zijn verontwaardiging in een aap die het afkrapsel van zijn baard afveegt aan een nummer van het blad.
Ook enkele godsdienstige taferelen dateren uit deze periode. Hierbij spelen vorm en warme kleuren de voornaamste rol. In 1864 kocht Keizerin Eugénie “Onze Lieve Vrouw met het kind”. De “Madonna” van 1867, te zien op de Parijse tentoonstelling, bezorgde hem het ridderschap in het Legioen van Eer.
In 1869 werd hij door groothertog
Carl-Alexander von Sachsen-Weimar-Eisenach naar
Weimar gevraagd om les te geven aan de “
Großherzoglich-Sächsische Kunstschule Weimar”. De groothertog wilde de stad waar
Goethe,
Schiller en
Herder hadden verbleven, uitbouwen tot een centrum van kunstonderricht. Deze stad, trots op haar verleden, hield er aan Vlaamse kunstenaars aan te trekken om de leerlingen van de Academie in te wijden in het
coloriet van onze meesters. Karel Verlat volgde
Ferdinand Pauwels (1830-1904) op. Na hem kwamen nog
Willem Linnig Jr.,
Alexandre Struys en
Henry Van de Velde. Samen met
Carl Gussow, de schilder met het Vlaamse coloriet, vormde hij er tal van goede leerlingen. De groothertog Carl-Alexander en de groothertogin
Sophie der Nederlanden vertrouwden hem de opleiding in het schilderen toe van hun dochters, de prinsessen
Maria-Alexandrina en
Elisabeth. Het laatste jaar van zijn verblijf in Weimar vereerde de groorhertog hem met de
Orde van de Witte Valk en benoemde hem tot bestuurder van de Academie. Hij kwam in de plaats van graaf
Stanislaus von Kalckreuth, die omwille van zijn gezondheid het ambt moest neerleggen.
Verlat wilde zijn Bijbelse taferelen beter naar waarheid weergeven. Hij wilde de bodem, waarop Christus geleefd had, naar de natuur afbeelden en uitgaande van de stelling dat de kenmerken van het volk hetzelfde waren gebleven, het Semitische ras bestuderen. Verlat zocht naar een schilderachtige waarheid. Hij vertrok, in augustus 1875, voor 6 maanden naar Caïro. Vandaar reisde hij naar Palestina. Op zijn weg bezocht hij het klooster van Sinte Saba, volgde de verdroogde bedding van de Cedron, sloeg zijn tent op in het Vuurdal in volle woestijn en ging tot aan de Dode Zee. Daarna keerde hij terug naar Jeruzalem waar hij twee jaar verbleef. Na drie jaar had hij 49 doeken. Verlat had steeds een zekere neiging tot hardheid van kleur. In ‘t Oosten drijft hij die neiging tot het uiterste. Uit de lucht is alle vochtigheid weg, de grond is versteend, de personen hebben een huid als leder, of zoals hij zelf zegt,
“lijk staal met metalen glans, geen spieren vertoonen nog spel, ze werden als uitgebrand aan de oppervlakte der huid”.
Enkele werken uit deze periode zijn; “de Vlucht in Egypte”, “Vox Populi”, “Vox Dei”, en “de graflegging”. Het schilderij "Vox Populi" bevindt zich in de St. Laurentiuskerk in Alkmaar
Op vraag van het ministerie keert hij in mei 1877 terug naar Antwerpen. Hij wordt aangesteld als professor in de schilderkunst aan de Academie. Deze plaats was vrijgekomen door het overlijden van Jozef Van Lerius. Tevens wordt hem de benoeming tot bestuurder van de Academie toegezegd bij een eventueel ontslag van Nicaise De Keyser. Toen dat in 1879 gebeurde, verzocht Verlat de minister het ambt toe te vertrouwen aan zijn vroegere leermeester Jos Geefs. Aan dit verzoek werd gevolg gegeven. Pas in 1885 werd Verlat aangesteld tot Bestuurder van de Antwerpse Academie.
In dezelfde periode beleefden ook de panorama’s hun hoogdagen. Het panorama van Philippoteaux in de Champs-Élysées te Parijs had zo’n groot succes dat ontelbare steden volgden. Antwerpen alleen bezat er drie: een “Gezicht van Jeruzalem”, een “Slag van Woerth” en een “Slag van Waterloo”. Het laatste werd in 1881 door Verlat geschilderd, maar de landschappen waren voor rekening van de Antwerpse schilder Auguste De Lathouwer (1836-1915). Het was 122 meter lang en 10 meter hoog. Buiten het doek was het werk nog samengesteld uit plaasteren voorwerpen en personages om het effect te vergroten. Het reusachtige doek werd geschilderd in een oude kapel in de Schuitstraat. Na enkele jaren in Antwerpen werd het doek naar Spanje overgebracht. Het doek stelt het moment van de slag van Waterloo voor, waarop maarschalk Ney, aan het hoofd der kurassiers, en Generaal Kellermann, aan het hoofd van het voetvolk , de hertog van Wellington aanvalt en Engelse opperbevelhebber aan zijn troepen zegt: “Keep steady, my boys, think of England”. Een tweede Panorama schilderde Verlat in 1882 in opdracht van een maatschappij in Moskou. Het stelt “De Revue der Russische soldaten na de sluiting van de vrede van San Stefano, voor Constantinopel” voor. Het werk werd gemaakt in zijn atelier in de Lange Ridderstraat. De derde opdracht, vanuit Chicago, voor een panorama met als onderwerp “het Heilig Land”, werd nooit begonnen door de dood van de schilder.
Michel Marie Charles Verlat (25 November 1824 – 23 October 1890) was a
Belgian painter from
Antwerp.
He was a pupil of Nicaise de Keyser, and studied at the Antwerp Academy.[1]
In 1842 appeared his first important picture, Pippin the Short Killing a Lion. About 1849 he went to Paris, where he worked under Ary Scheffer. In 1855 he won a gold medal at the Exposition Universelle at Paris with his Tiger Attacking a Herd of Buffaloes, and in 1858 exhibited Le Coup de collier (now in the Royal Museum of Fine Arts at Antwerp) at the Paris Salon.[1]
In 1866 he was appointed director of the Weimar Saxon-Grand Ducal Art School, where he painted some fine portraits, notably those of the grand-duchess of Saxony and of the musician Liszt. Soon after his return to Antwerp in 1875 he visited Palestine, and brought back a large number of interesting pictures, including Vox Populi (Royal Museum of Fine Arts, Antwerp), The Tomb of Jesus, and The Flight into Egypt. In 1885 he was appointed director of the Royal Academy of Fine Arts Antwerp.[1]
Other important works by Verlat are the panoramas of the battle of Waterloo and the treaty of San Stefano, Christ between the Two Thieves, Defending the Flock (Royal Museum of Fine Arts, Antwerp), Oxen Ploughing in Palestine (Royal Museum of Fine Arts, Antwerp), Godfrey of Bouillon at the Siege of Jerusalem (Brussels Gallery), and Sheep-Dog Defending the Flock (Brussels Gallery). He executed a series of original etchings, and published in 1879 a book on the Antwerp Academy. He died at Antwerp.
Michel Marie Charles Verlat, né le
25 novembre 1824 et mort le
23 octobre 1890 à
Anvers, est un
peintre et
graveur belge.
Étudiant à l'académie d'Anvers, Charles Verlat est l'élève de Nicaise de Keyser. Il est remarqué dès 1842 pour son tableau Pépin le Bref tuant un lion. Vers 1849, il s'installe à Paris où il travaille sous la direction d'Ary Scheffer. En 1855, il emporte une médaille à l'exposition universelle de Paris pour son Tigre attaquant un troupeau de buffles et, en 1858, il expose Le Coup de collier au salon de Paris. Pendant son séjour à Paris, de 1850 à 1868, il fréquente notamment Hippolyte Flandrin et Thomas Couture et se lie d'amitié avec Gustave Courbet. Sa Madone, présentée au salon de 1867, lui vaut le grade de chevalier de la Légion d'honneur.
Invité par le grand-duc Charles-Alexandre de Saxe-Weimar-Eisenach, il est nommé directeur de l'école des beaux-arts de Weimar en 1869. Il y peint plusieurs portraits, dont un portrait de la grande duchesse et un autre de Liszt. Parmi les professeurs, on y retrouve d'autres belges comme Alexandre Struys, Willem Linnig (le jeune) ou Ferdinand Pauwels. Peu après son retour à Anvers en 1875, il entreprend un voyage au Moyen-Orient, en Égypte, en Palestine et en Syrie, où il reste près de deux ans et d'où il rapporte une cinquantaine de tableaux. De retour à Anvers en mai 1877, il est nommé professeur de peinture à l'Académie d'Anvers. Il en devient directeur en 1885.
Au-delà des représentations animalières et des portraits, Charles Verlat a également réalisé de vastes panoramas, comme
La Bataille de Waterloo (122 mètres de long et 10 mètres de haut),
Le Traité de San Stefano ou
Godefroy de Bouillon au siège de Jérusalem.